Vier weken in Japan. In een notitieboekje krabbel ik observaties, kleine dingen die me opvallen. Dingen die afwijken van wat ik gewend ben, of juist bevestigen wat ik al vermoedde. Hier een selectie.
In ons appartement voor vier personen staan twee eenpersoonsbedden en twee opklapbedden tegen de muur. De opklapbedden zijn de moderne versie van de futon, de Japanse opvouwbare slaapmat. ’s Ochtends klap je ze op, ’s avonds klap je ze uit. Het went snel.
De Japanse jeugd lijkt minder strikt met mondkapjes dan de ouderen. In de treinen zie je steeds meer onbedekte gezichten, en dat zijn voornamelijk de jonge mensen. De ouderen blijven trouw aan hun masker, zelfs buiten.
Je kunt een fiets huren met een handige smartphone-app. Het probleem: de interface is alleen beschikbaar in het Japans. Voor toeristen onbruikbaar, tenzij je bereid bent wat te gokken met knoppen en pictogrammen.
Als het in Japan regent, lijkt het goed te regenen en de hele dag. Iedereen buiten is uitgerust met een robuuste, transparante plastic paraplu. Het plastic is dik, stevig. Deze dingen overleven een storm. In Nederland zouden ze binnen een week kapot zijn.


De Japanse kust is vaak lelijk gemaakt. Ranken van beton, netten, zandzakken en roestige hekken ontsieren stranden en boulevards. Ik vraag me af of dit te maken heeft met tyfoons, met het beschermen van de kustlijn. Het werkt in ieder geval niet esthetisch. Maar misschien is functie hier belangrijker dan schoonheid.
De Japanse surfer doet uitgebreide rekoefeningen voordat hij het water ingaat. Ze lijken zich ook een beetje schuldig te voelen als je langsloopt. Ik snap niet goed waarom. Misschien omdat publiek stretchen in Japan niet helemaal past bij de terughoudendheid die je overal ziet.


Er zijn vrijwel nergens buitencafés in Japan. Een biertje drinken of iets anders op een terras is een concept dat niet lijkt te bestaan. Ook een bar, een gelegenheid waar je even een drankje gaat doen, is ongebruikelijk. Je gaat naar een izakaya, een restaurant waar je eet en drinkt, of je drinkt thuis. De tussenruimte, die plek waar we op een terrasje de wereld voorbij zien komen, ontbreekt hier.
In drie weken tijd spot ik precies één terras. Het staat er een beetje verloren bij.
