Waarneming
De eerste herinnering van John was van een aantal jaren voor zijn geboorte. Ja, dat klinkt raar, maar misschien zullen we dat later verklaren. Het jaar 1960. Het betreft de copulatie die de conceptie van zijn broer Henk tot gevolg had. John stond naast het bed waarin zijn ouders de liefde bedreven. Absurde details van deze herinnering zaten verankerd in zijn brein. Voor het hoge slaapkamerraam hingen donkergroene gordijnen. De gordijnen waren niet volledig naar elkaar toe geschoven. Het heldere licht van een zonnige dag scheen door een spleet tussen de gordijnen de slaapkamer in. John kom de lichtgroene, geruite wollen deken voelen prikken op de billen van zijn vader. De zware bril van zijn moeder lag op het kussen. John had koude voeten gekregen op het grijze linoleum waarmee de vloer van de kamer was bedekt. Het metalen bed van zijn ouders bonkte tegen het kastje aan het hoofdeind van het bed. Van zijn ouders herinnerde John zich geen enkel geluid. De activiteiten van hun liefdesspel werden slechts verraden door het zachte gepiep dat het springveren matras voortbracht. De herinnering eindigde met het verstommen van het gepiep en het neerkletsen van een natte washand op de grond, vlak voor Johns voeten.
Tussen deze herinnering en de volgende bevond zich Johns geboorte.
Zes jaar later zag John de onderbuurman aan komen rijden. John stond voor het slaapkamerraam en keek uit over de weg die voor de flat langs liep. De buurman stak zijn auto achteruit het parkeervak in. Het portier ging open en twee krukken werden naar buiten gestoken. Buurman tilde zijn benen één voor één uit de auto. Met een zwaai zette hij zichzelf op de krukken en hij strompelde om de auto naar het achterportier. Hij opende het achterportier en trok een rolstoel uit de auto die op een rolmechanisme in de auto was opgeborgen. Hij sloot het portier af en liep voorzichtig achter de rolstoel de stoep op. De krukken borg hij in kokers die aan de zijkant van de rolstoel waren bevestigd en hij ging in de stoel zitten. Onder zijn jas vandaan kwam een deukhoed tevoorschijn die hij opzette. Hij tastte weer in zijn jas en haalde er een bolknak uit, die hij ontdeed van het plastic en opstak. In het kommetje van zijn hand hield hij een vlammetje bij de sigaar en gehuld in dikke rookwolken begon buurman te rijden. Hij nam de sigaar uit de mond, spoog op de stoep en reed het beeld uit. John streek met zijn vinger over het bestofte blad van de sanseveria in de vensterbank. Hij bestudeerde de streek die hij had getrokken over het blad en stak toen zijn vinger in zijn mond. Hij proefde de muffe smaak van het stof en spuugde het uit.
De vader
De vader van John heette Rudy Goltz. Rudy was een automonteur, een het type arbeider dat de hele dag loopt te kankeren op de baas, tegen collega’s en tegen zijn vrouw. Ondanks dat gescheld hield hij van sleutelen aan auto’s en ging hij graag naar zijn werk.
Schelden en foeteren was Rudy met de paplepel ingegoten. Zijn vader was een onmogelijke zuurpruim met een sjofel voorkomen dat bepaald werd door de lang haar dat achterovergekamd werd gedragen en in model gehouden door brylcream. Iemand die tijdens feestjes pas uit de hoek kwam vanwaar hij de hele vooravond had zitten mokken als hij voldoende citroenbrandewijn had gedronken en dan de verhalen begon te vertellen over de tijd rond 1920 toen hij nog als een soort freelance timmerman door het land had gezworven.
Bertus was geboren in 1898, het jaar waarin Bertus’ vader voor de zoveelste keer promotie kreeg en werd benoemd tot inspecteur-generaal van de fortificaties in Berlijn. Zijn vader was vijfenveertig toen Bertus werd geboren. Bertus zou het enige kind blijven dat het gezin Goltz zou tellen.
Bertus’ moeder was vijftien jaar jonger dan zijn vader. Zijn moeder was een dochter van een Nederlandse zaakgelastigde in Turkije. Zij ontmoette haar toekomstige man in Istanboel, waar hij was gestationeerd om een geheime militaire opdracht te vervullen voor de Turkse regering. Ze waren direct verliefd en in plaats van terug te keren naar haar betrekking als verpleegkundige in Leiden, trok ze bij hem in.
Colmar Goltz
Freiherr Colmar von der Goltz werd geboren in Bielkenfeld, Oost-Pruisen, op 12 augustus 1843. Colmar was een militair in hart en nieren. Op negentienjarige leeftijd solliciteerde hij bij de Pruisische infanterie. In 1864 ging hij naar de Berlijnse militaire academie. Tijdens een tijdelijk uitstapje naar de Oostenrijkse oorlog in 1866 raakte hij gewond. Tijdens een gevecht werd hij geraakt in zijn rechterbil. Afgezien van een moeizame manier van lopen die hem de bijnaam ‘Der Krebs’ deed krijgen, en een merkwaardige aanblik van het missen van een bil in de pantalons van de militair, hield hij hieraan geen noemenswaardige handicap over. In 1867 kwam hij bij het topografische onderdeel van de generale staf terecht. Echter, in de eerste maanden van de Frans-Duitse Oorlog in 1870/1871 werd hij alweer ingelijfd bij de staf van Prinz Friedrich Karl. Hij nam deel aan de slagen bij Orleans en Le Mans. In 1871 werd hij aangesteld als hoogleraar aan de militaire school in Potsdam, kreeg dat jaar de rang van kapitein en werd ondergebracht bij het historische onderdeel van de generale staf. In deze tijd schreef hij verscheidene klassieke militaire werken zoals ‘Die Operationen der II. Armee bis zur Capitulation von Metz’ en ‘Die sieben Tagen von Le Mans’. In 1874 werd hij toegevoegd aan de zesde divisie en schreef in die tijd ‘Die Operationen der II. Armee an der Loire’ en ‘Leon Gambelltr und seine Armeen’. De visies die hij in dit laatste boek beschreef leidden ertoe dat hij weer regimentaire activiteiten moest uitvoeren, maar na korte tijd kwam hij toch bij de afdeling Militaire Historie terecht. In 1878 werd hij lector Militaire Historie aan de militaire academie van Berlijn. Hij bleef hier vijf jaar en werd bevorderd tot majoor. In 1883 publiceert hij ‘Das Volk in Waffen’, wat eveneens een militaire klassieker werd. Daarnaast droeg hij gedurende zijn verblijf in Berlijn bij aan vele artikelen in militaire tijdschriften.
In 1883 wordt hij uitgeleend aan Turkije om de Turkse regering te helen bij het reorganiseren van het militaire apparaat. Hij werkt hier twaalf jaar aan, het resultaat is er naar: de Grieks-Turkse oorlog van 1897 wordt een succes voor Turkije. Goltz krijg de titel pasha. Bij zijn terugkeer in Duitsland in 1896 wordt hij benoemd tot luitenant.generaal en hij wordt commandant van de 5e divisie en in 1898 hoofd van de genietroepen en inspecteur-generaal van de fortificaties. In 1900 wordt hij infanteriegeneraal en in 1902 commandant van het 1e leger. In 1907 wordt hij inspecteur-generaal van het 1e leger inspectie in Berlijn. In 1908 wordt hij tenslotte benoemd tot zijn hoogste militaire rang: kolonel-generaal, ofwel Generaloberst.
De herinnering als variabele
Zoals de tijd geen constante is in de relativiteitstheorie, zo is de herinnering ook niet constant; zij is een functie van 1) de herinnering zelf en de wijze waarop deze verandert in de tijd, en 2) de bezitter van de herinnering en de wijze waarop deze verandert in de tijd.

Zo is in de bovenstaande figuur de herinnering voorgesteld als een vijfhoek. In positie 1. wordt de herinnering ‘waargenomen’ al een veelhoekig, complex voorwerp. In positie
Hersenverweking
Door infarcten aangetaste massa als in melk geweekt oud brood, waardoor nog een enkele ader bloed doet stromen als die overbelaste rioolpijp die zwoegend een nauwelijks vloeibare massa drek naar de bevrijdende monding in de rivier stuwt om daar bevrijd van de benauwenis zijn blobberende inhoud uit te braken.
‘Vuurtje?’
‘Moet nog rijden’.
Het schouwspel duurt een kwartier en zij rookt in die tijd vijf sigaretten, de een met de ander aanstekend als de spreekwoordelijke kettingroker, en de peukjes tussen duim en wijsvinger wegschietend in de kolkende lavastroom die voor hun langstrekt.
‘Waar is de waterpomptang?’
‘In de auto’.
Geen zin hebbend zich om te draaien en de auto open te maken, probeert ze met haar handen de schroef op het luik aan te draaien, maar haar vinger glijden af op het roestige ijzer. De ondergaande zon verlicht haar verrichting. Hij blijft staan staren in de rode lichtbol. Overeenkomstig hun afspraak. Maar ze vloekt en loopt dan toch naar de auto en doet de achterklep open. Ze schuift de dwerg in zijn zuidwester opzij en graait tussen het gereedschap tot ze de waterpomptang te pakken heeft. Als ze de bek van de tang bekijkt ziet ze haar tandarts voor en voelt het metaal in haar mond. Het kraakt. Hij trekt aan haar kaak, maar haar hoofd schudt mee. Met zijn andere hand drukt hij haar tegen haar voorhoofd tegen de stoel en wrikt weer met de tang in haar mond. Dan schiet de kies los en de tang ketst tegen haar boventanden. Ze vloekt en voelt het bloed in haar mond. De tand…