Blok 14W-T10: Het functionele landschap

Mijn Python script kiest een random blok uit het Noord-Holland Grid Project. Vandaag: 14W-T10, Wieringerwaard-noord.

Ik zoek een route. Er loopt maar 1 weg door dit blok. Het kleinste rondje komt op 7,5 kilometer. Het rondje is een vierkantje. Vooruit dan maar. Het script heeft gesproken.

Zicht over de polder bij Wieringerwaard, een door de wind gebogen boompje op de voorgrond

Het is te warm en veel te grijs. Geen licht en weinig contrast. Ik heb een oude Helios lens op de camera gezet. Had ik zin in. Vol open. Geen gepiel. De ‘P’ van Professional.

Ik parkeer bij de sluizen aan de noordkant van het dorp. De watertoren domineert de karige horizon. Het functionele landschap.

Zicht over de polder bij Wieringerwaard, uitzicht op de watertoren

Wat zal ik zeggen. Het rondje was uneventful, zoals ze in het Engels zeggen. Behalve een paar blaffende herdershonden kom ik niemand tegen. Een paar auto’s en een trekker passeren me. De enorme trekker werpt de modder die nog aan zijn banden vastzit hoog in de lucht. Het is windstil. Het geblaf van de woedende herders galmt over de velden en is gedurende de hele wandeling te horen.
Een doodshoofd op een vuilnisbak is natuurlijk wel een mooie vondst. Verder moet ik maar wat maken van de kale moddervlaktes.

Doodshoofd op afvalbak in de polder bij Wieringerwaard

Bij de parkeerplaats vind ik een briefje onder mijn ruitenwissers: ‘Wilt u uw auto niet zo dicht bij onze uitrit parkeren. Bedankt.’ Daar word ik wel vrolijk van. Eronder hetzelfde bericht in het Pools.

Als ik terugrijd, het is half een, begint het alweer donker te worden. Nog donkerder.

Vogelverschrikker in de polder bij Wieringerwaard
Waterafvoer in de polder bij Wieringerwaard

912 uur Japan – Tokyo: Hassha merodi een huwelijk in Meiji

Onder een strakblauwe hemel bezoeken we Shinjuku en Shibuya in West-Tokyo. De voorjaarshitte heeft zich aangekondigd. Overal lopen mensen in korte mouwen, hoewel het voor Nederlandse begrippen nog fris is.

Kleine straatjes van tokyo - fto Niek de Greef

Hassha merodi

De deuren van de metro gaan open. Een geluid als kerstklokken klinkt op—hoog, helder, melodieus. We stromen naar binnen tussen salarymen in identieke donkere pakken en scholieren in matrozenpakjes.

Ik zeg stromen omdat het druk is, maar dit is niet de beruchte als-harinkjes-in-een-ton drukte waarmee de metro van Tokyo altijd wordt geassocieerd. Niemand duwt. Niemand staat ongemakkelijk tegen een ander aan geperst. Er is ruimte genoeg om te ademen, om je krant te lezen, om op je telefoon te kijken zonder iemands gezicht te raken met je elleboog.

Zodra de deuren dicht zijn, stopt het geluid.

Bij elke halte klinkt een andere melodie. Hassha merodi, de vertrekmelodieen. Sommige stations hebben hun eigen compositie, geschreven door lokale musici of schoolkinderen. Andere gebruiken fragmenten van klassieke muziek. Het is in elk geval aangenamer dan de doordringende pieptonen in Nederlandse treinen.

Een huwelijk in de Meiji tempel

We wandelen door het Yoyogi park richting de Meiji tempel. In het park is een hardloopwedstrijd aan de gang. Langs de hekken staan groepjes mensen te juichen. Sommigen hebben borden met tekst die ik niet kan lezen. Anderen roepen aanmoedigingen. De hardlopers lijken het niet te horen. Ze kijken strak voor zich uit, geconcentreerd, zwetend in de vroege voorjaarszon.

Met een omweg bereiken we de Meiji tempel. Dit is een recente Shinto tempel, gebouwd in 1920, ter ere van keizer Meiji en zijn vrouw. We lopen het complex door. Een groot open plein met grind. Gebouwen met donkere houten pilaren en koperen daken. Alles is groter, leger en stiller dan ik had verwacht. Toeristen fluisteren. Japanners buigen bij het altaar en klappen twee keer in hun handen voordat ze bidden.

traditionele trouwstoet bij de meiji tempel, met rode parasol en bruid met tsunokakushi - foto Niek de Greef

Net als we besluiten weer verder te gaan, komt uit een van de gebouwen een trouwstoet het plein op.

De bruid draagt een witte kimono, een ingewikkeld kapsel, bedekt met een witte hoofddoek, de tsunokakushi, de ‘hoornbedekker’, lees ik later, die haar jaloerse impulsen moet verbergen. De bruidegom draagt een zwarte kimono met brede schouders. Ze lopen langzaam, bijna plechtig, begeleid door familieleden in traditionele kleding.

Een priester in witte gewaden met een hoge hoed loopt voorop. Hij draagt een staf met belletjes die rinkelen bij elke stap.

Een bediende houdt een rode parasol boven het hoofd van de bruid. Het rood steekt fel af tegen het wit van haar kimono.

De stoet loopt over het plein. Houdt stil in het midden. Vormt een halve cirkel. De priester begint te zingen of te bidden, het is moeilijk te zeggen. Het klinkt als een monotone cantilatie, oud en vreemd. Niemand in de stoet beweegt. De bruid houdt haar ogen neergeslagen. De bruidegom staat recht, met zijn handen voor zich gevouwen.

traditionele japanse trouwstoet op het plein van de meiji tempel

Toeristen staan langs de randen van het plein en maken foto’s. Ik ook. Het voelt ongemakkelijk, als binnendringen in een privémoment, maar niemand lijkt er bezwaar tegen te hebben. Misschien is een huwelijk in de Meiji tempel altijd half-privé, half-publiek.

Na een paar minuten loopt de stoet verder, het gebouw weer in. De priester voorop, de belletjes rinkelend, de rode parasol wiegend boven het hoofd van de bruid.

En dan is het voorbij. Het plein is weer leeg.

Manga-stijl in Shibuya

We wandelen naar het centrum van Shibuya. Dit is een van de plekken waar manga- en anime-liefhebbers elkaar ontmoeten, vaak verkleed als een van hun favoriete karakters. De winkels verkopen hier veel manga-spullen.

De drukte op de bekende shibuya crossing - foto niek de greef

Bij Yoyogi National Stadium is een grote groep jongeren in manga-stijl samengekomen. Grote pruiken in felle kleuren. Uitbundige kostuums met capes, vleugels, gevechtsharnas van karton. Ze poseren voor elkaars camera’s. Ze zijn serieus bezig. Dit is geen grap. Dit is kunst, toewijding, identiteit.

de drukte van takeshita street

Op een groot scherm zien we dat hier later op de middag een cosplay-evenement plaatsvindt. We blijven niet lang. Het is druk, luid, te veel.

Het zakmes-incident in Wakaba East Park

Later zijn we in Shinjuku Gyoen, een groot park in het centrum. De sakura bomen staan in volle bloei en het is ook hier krankzinnig druk. Het lijkt alsof heel Tokyo dit park in wil om de bloesem te bewonderen. Overal zitten mensen onder de bomen. Ze maken foto’s van de bloesem, van elkaar, van zichzelf met de bloesem op de achtergrond.

We lopen verder. De drukte wordt minder. We bereiken Wakaba East Park, een kleinere tuin.

Vriendelijke maar resolute Japanners in uniform wijzen ons naar de ingang. Deze is niet waar je zou verwachten. Er is een lange rij. We wachten.

Om het park in te kunnen, moet je door een veiligheidscontrole die niet onderdoet voor die op een internationale luchthaven. Rugzakken moeten door een scanner. Jassen moeten uit. Een beveiligingsbeambte meet onze lichaamstemperatuur met een infraroodpistool. Waterflessen worden opengemaakt en geroken.

Dan gaat een pieper af. Een drietal beveiligingsbeambten verzamelt zich rond onze rugzakken. Ze kijken naar het scherm van de scanner. Ze wijzen. Ze overleggen. Een van hen opent mijn rugzak en haalt er voorzichtig, met twee vingers, mijn Zwitserse zakmes uit.

Er ontstaat opwinding. Niet paniekerig, maar wel serieus. Een meetlint wordt tevoorschijn gehaald. Het lemmet wordt gemeten, precies, met aandacht. Ze meten twee keer. Een van de beambten noteert iets op een klembord.

Dan pakken ze ook X’s zakmes uit haar rugzak. Ook dat wordt gemeten. Er volgt een discussie in snel Japans. Ik versta er niets van, maar het is duidelijk dat de lengte van het lemmet belangrijk is. Er is een grens. We zitten daar blijkbaar net overheen of net onder.

Uiteindelijk moeten we beide messen inleveren. We krijgen een plastic plaatje met een nummer. Bij de uitgang kunnen we de messen weer ophalen, verzekert een van de beambten ons in gebroken Engels.

We lopen het park in. Het is prachtig. We bekijken de prachtige tuin en de vijvers in het fantastische licht van de laag hangende zon. Tot een bewaker ons heel voorzichtig vraagt naar de uitgang te gaan. Het park zou tien minuten geleden al gesloten moeten zijn.

Fontein bij State Guest House Akasaka Palace in Wakaba East Park

Bij de uitgang halen we onze zakmessen weer op. De beambte controleert het nummer, geeft een korte buiging, overhandigt de messen. Alles verloopt zoals beloofd.

Bewakerbij State Guest House Akasaka Palace in  Wakaba East Park
straten van tokyo bij het vallen van de avond

Dit is de derde aflevering van de serie ‘912 uur Japan’.

Lees hier de tweede aflevering.

912 uur Japan – Een regenachtige dag in Tokio: Akihabara tot Ueno Park

18 maart 2023 – Tokyo

Het regent, zoals voorspeld. Een dag voor musea. Het weer is typisch Nederlands: een grijs wolkendek, miezerregen. In de ochtend blijft het beperkt tot gemiezer. We wandelen vanuit ons hotel bij station Akihabara langs het spoor naar Ueno Park.

Akihabara, het electronica walhalla

Omdat ik een adapter mis, belanden we in een van de enorme elektronicawinkels van Akihabara. Bij de ingang staat dat ze hier alles verkopen, en dat lijkt niet overdreven. De dichtheid en variatie aan kleur is overweldigend. De zintuigen worden verder geprikkeld door de muziek die over de verdiepingen schalt: zoete kindermelodieën die we in het Westen niet echt kennen. Overal staan manga- en animefiguren, mascottes en posters. Veel producten worden aangeprezen met hulp van een felgekleurd knuffeldier. Zelfs de verwijzing naar het politiebureau bij de hoofdingang is geïllustreerd met een vriendelijk manga-meisje. Ze hebben inderdaad een adapter van de Europese naar de Japanse (Amerikaanse) standaard.

Drukte in de straten bij Akihabara station
Regen in Ueno Park, Tokyo

Ueno Park en musea

Tegen het eind van de ochtend komen we, nog redelijk droog, aan bij het Tokyo National Museum in Ueno Park. We dwalen er een paar uur door de verschillende gebouwen. We zien tekeningen, samoeraibeelden, archeologische vondsten, oude Japanse tekstrollen, informatie over de dynastieën, het boeddhisme, woodblock prints en sierlijke kalligrafie.

Paraplustandaards in het National Museum Tokyo

Als we weer naar buiten willen, regent het pijpenstelen. Het restaurantje Yurinoko, om de hoek van het museum, zit vol met mensen die de bui benutten om te lunchen. Ook wij hebben honger. We drinken koffie om een beetje op te warmen bij een kleine kiosk en eten er een onigiri met tonijn bij.

Regen in Ueno Park

In het wat brutalistisch aandoende gebouw waar ook het restaurant in zit, is een tentoonstelling Asian Art. We hadden het niet gepland, maar besluiten naar binnen te gaan omdat we koud en nat zijn. De tentoonstelling blijkt verrassend boeiend. Het is best druk, vermoedelijk met meer mensen die, net als wij, schuilen voor de regen.

Wanneer we verzadigd zijn, is het weer droog. We slenteren terug en verlaten het park bij de uitgang bij Ueno Station. Verderop, onder de spoorlijn, vinden we nog een leuk restaurantje.

Een restaurantje onder de spoorlijn tussen Ueno Park en Akihabara station

We kwamen uit het dunbevolkte Nieuw-Zeeland, met zijn overweldigende natuur, en belandden in Tokio, een stad die overweldigt door haar cultuur. Natuur beleef je hier vooral in de parken. De fauna lijkt te worden gedomineerd door luidruchtige kraaien. In Ueno Park schreeuwen ze echoënd over de pleinen, vanuit de hoge bomen.

Tweede aflevering van de serie ‘912 uur Japan’.

Lees hier de eerste aflevering.

Een straat in de avond bij Akihabara station

Het Noord-Holland Grid Project: 15 jaar fotograferen door de provincie

Sinds 2009 fotografeer ik systematisch door Noord-Holland. Geen ansichtkaarten, maar het alledaagse: industrieterreinen, polders, havengebieden, nieuwbouwwijken, dorpsranden.

Het project volgt een grid: blok voor blok werk ik me door de provincie. Soms geïnspireerd, maar net zo vaak uit discipline, bij slecht weer, en zonder zin.

In de loop van december heb ik vaak weer wat tijd heb om de oplopende achterstand in het archief door te spitten en noordhollandfoto.nl aan te vullen. Werk, maar er zijn heel veel loze links op noordhollandfoto.nl die invulling kunnen krijgen.

Amsterdam uit het noordhollandfoto.nl grid project

Wat ik tegenkom

Ik fotografeer wat ik om me heen zie. Dit project geeft dat structuur: systematisch, via een grid.

Als je omgeving lelijk is, fotografeer dan het lelijke. Dat advies kreeg Eggleston ooit. Het ongewone in het dagelijkse, de schoonheid in het gewone of lelijke. Industrieterreinen, parkeerplaatsen, volkstuintjes, nieuwbouwwijken.

Uitgeest, mesthoop, uit het noordhollandfoto.nl grid project

Het volledige archief

→ Bekijk alle foto’s op noordhollandfoto.nl

De projectsite bevat het complete visuele archief, georganiseerd per locatie.

Het proces

Op deze blog schrijf ik soms over het fotograferen zelf, het proces, wat ik tegenkom. Notities bij het project, bijvoorbeeld:


Links

Grid voorbeeld uit het noordhollandfoto.nl grid project
Den Helder, tube kleurcreme uit het noordhollandfoto.nl grid project

Uit het archief: Mahler, Myung-whun Chung en het Kroketje bij Smullers

In 2022 bezochten we het kerstconcert in het Amsterdamse Concertgebouw. X keek haar ogen uit. Voor iemand uit de provincie was de grote stad met al zijn diversiteit een wereld van verschil. Ze verwonderde zich over tattoos, piercings en de veelheid aan huidskleuren.

De Vijfde van Mahler: een zaal vol grijs haar

In het Concertgebouw zelf werd de Vijfde Symfonie van Mahler ten gehore gebracht. Een traditie. Hier geen tattoos, piercings of donkere mensen. Een zaal vol witte mensen met grijs haar. Ik maakte foto’s.

We waren een van de eersten in de zaal en namen plaats op het podium, achter het orkest. Een stevig gebouwde bassist was zijn vingers al warm aan het spelen. Geluidloos had hij de symfonie al doorlopen, terwijl zijn collega’s één voor één het podium betraden.

Kerstconcert Concertgebouw Amsterdam 2022 5e van Mahler

De tovenaar Myung-whun Chung

Myung-whun Chung, de Zuid-Koreaanse dirigent, zo las ik later pas, dirigeerde als een tovenaar. Vooral het eerste half uur van het concert was overdonderend. Ik merkte dat ik de hele tijd geconcentreerd had zitten luisteren en kijken hoe de man het orkest bespeelde.

De ovatie na de symfonie was enorm en welgemeend. Het publiek was ongekend wild voor een klassiek publiek. Myung-whun Chung voerde een ontroerend ritueel op waarbij hij alle orkestleden afging en ze bedankte voor hun inzet.

Het contrast: van ovatie naar Smullers

Buiten was het koud en nat. Met de tram terug. Een kroketje bij Smullers op het station. Wat een contrast.

Het krantengevoel van Rob Schouten

In de trein terug las ik het essay Het krantengevoel van Rob Schouten. Het leest als geschiedenis en je ruikt de papieren krant, die ik alleen nog bij mijn moeder zie liggen. Wij hebben een krant op de iPad. Ik lees hem niet veel, beducht voor de noodzakelijke urgentie en sensatiezucht van kranten, inclusief de zichzelf respecterende kwaliteitskranten. Noodzakelijk vanwege de lezersaantallen.

Ik mijd kranten, net zoals ik nieuwsrubrieken en praatprogramma’s op televisie mijd: om hun onverteerbare, door kijkcijfers gedreven sensatiedrift.

Misschien later, als ik een zee van tijd en een dikkere huid heb, kan ik weer eens de krant lezen. Als die dan nog bestaat.

Kerstconcert Concertgebouw Amsterdam 2022 5e van Mahler

Consistentie door vertraging: Over Hokusai en dagelijks tekenen

In Nootebooms Japan lees ik dat Hokusai elke dag, tot op late leeftijd, een tekening maakte. Hij gebruikte geen kant-en-klare inkt, maar sumi-e. Inkt die op een steen wordt gewreven, met water verdund, en met streken, met juiste kracht en snelheid, op het papier worden gezet. Dat is werken. Nu ik de notitie teruglees die ik maakte, zoek ik het boekje op, maar kan het niet vinden. Is het boek verdwenen? Ironisch, voor een verhaal over dagelijkse discipline.

Leeuw - pentekeing door Hokusai

Rituelen zorgen ervoor dat je vertraagt. Toch voer je ze uit. Of juist omdat ze je vertragen, voer je ze uit. Consistentie door vertraging.

My Brain on Pixel Space and Boring Rules

Sometimes my brain independently interviews itself on certain topics. This time, a background process researches what I think about photography as an artistic medium. I managed to grab it by the tail.

Will AI Kill Photography?

Do you think AI will, at some point, become better at taking pictures than humans, and photography will be dead?

I am not afraid of what will happen. Stronger, there will be a point in time when AI will be better at creating a particular kind of picture. But that is not as disastrous as photographers think it is.

  1. The current capabilities of AI are vastly overrated. AI is still an aggregation of what is out there. There is no invention, no novelty. Will there ever be surprising novelty? Maybe. But would you be interested in it? I doubt it. For advertising, as illustration, but as art, that surprises and moves. I doubt it.

But suppose AI becomes better than us at taking pictures:

  1. Keep making pictures anyway. People are still playing chess. It’s the process, dude. I guess each of us needs to consider why we are taking pictures in the first place. Do you really want to leave such an important activity to an AI?
  2. It is our challenge to find something that AI can not do better than we can. It is our challenge to find something no one can do better than you, in general, as makers. AI capabilities would be a fantastic challenge to human creativity. We should embrace that challenge rather than be afraid of it.

Will things change? Yes. But we should not react with the same Luddite arguments as photographers did when digital photography emerged.

david hockney - collage of cropped photos

On Cropping and Creative Freedom

Something different: Do you crop your pictures?

Uninteresting question, and you will see why. Yes. I crop whenever I want to remove things from the picture I don’t like. I am not religious about cropping. Or applying whatever modification to the picture, in fact. If someone can make a lovely image from a photo by cropping everything except a single pixel, I am totally ok with that. Or when someone glues 273 images together to create a great picture, it’s totally fine.

Really, I am fearful of orthodoxies. You must… use 28mm for real street, apply golden rules, only photography at dawn/sunset/hard light/…, shoot from the hip/viewfinder, use layers/deadpan/… in your pictures, never crop, never pose, … Screw all that. Wolfgang Tilmans blew up low-res images to great pictures. David Hockney cut and glued images to create fabulous artworks. Even Elliott Erwitt cropped the hell out of his photos.

I don’t want to limit my creativity by any such orthodoxy.

The Finite Space of All Images

My brain is researching the creative border. On that … Lately, I was also thinking about the limited pixel space we operate in. Say our images are 1000 by 1000 pixels, that is 1 million pixels, but the size does not really matter. It could be a million by a million, that is not the point. Each pixel in the one-million-pixel space can have 256 different color values (or 16000; again, the exact number does not matter). Then the total number of possible pictures is 256^1000000 (256 to the power of 1000000). That is a lot, but it is a finite number of pictures. Think about that.

These pictures include everything we can photograph around us, at any moment in time. Everything we see today, tomorrow, any picture we take fits in that space. And anything that happened in the past. A portrait of Napoleon, the building of the pyramids, a Neanderthal, a dinosaur, the Earth being hit by a giant meteor, everything.

I am only orthodox about trying not to be orthodox.

Lijstjes #1: Nederlandstalige fictie

Max Havelaar van Multatuli - lijstje beste nederlandstalige fictie

In willekeurige volgorde.

De man achter het raam – Gerrit Krol Een van de eerste boeken over AI, ver voordat het een realiteit was. Het boek werd in 1982 uitgegeven. Krol is een vergeten schrijver, ondanks zijn volstrekt eigen stijl. Zelfs internationaal zijn er weinig vergelijkbare schrijvers.

De donkere kamer van Damokles – W.F. Hermans Behoeft weinig betoog. Hermans is voor mij een van de twee beste Nederlandstalige schrijver van de vorige eeuw; de tweede is Hugo Claus.

Een opsomming van tekortkomingen – Ine Boermans Een bijzonder boek van een eigenzinnige schrijfster.

Reis door mijn kamerJ.M.A. Biesheuvel Bizarre, grappige en aandoenlijke verhalen.

De joodse messias – Arnon Grunberg Misschien wel het beste boek van Grunberg.

Max Havelaar of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij – Multatuli Tsja, een klassieker natuurlijk.

Dichtertje, De uitvreter, Titaantjes – Nescio Verrassende verhalen met een geheel eigen stijl en wereld.

Herinneringen van een engelbewaarder – W.F. Hermans

Terug naar Oegstgeest – Jan Wolkers

Stenen voor een ransuil – Maarten ’t Hart

Mijn lieve gunsteling – Marieke Lucas Rijneveld Een verrassend boek. Spierballenliteratuur, schreef ik eerder in een notitie.

Wat mis ik?

Otterspeer over W.F. Hermans – deel I

 De mislukkingskunstenaar Willem Frederik Hermans
Auteur: Willem Otterspeer

Ik las het eerste deel van de biografie van Willem Otterspeer over W.F. Hermans – De mislukkingskunstenaar. Goed geschreven, al had de detailanalyse van bepaalde aspecten, zoals zijn werk, wat beknopter gekund. Of weggelaten. Otterspeer lijkt geen detail te kunnen overslaan, wat ertoe heeft geleid dat de biografie twee dikke pillen beslaat.

Daarnaast verbaas ik me af en toe. Otterspeer doet nauwgezet, tot vervelens toe, analyse van het werk van Hermans en de relatie tussen de romanpersonages en hun wederwaardigheden met het leven van de auteur zelf. Vervolgens is Otterspeer verbaasd dat er een sprekende overlap is te ontdekken tussen Hermans’ leven en werk. Dat is zoiets als naar Frankrijk reizen en je er dan over verbazen dat de inwoners van dat land allemaal Frans lijken te spreken.

Voor mij het meest karakteriserend: Hermans’ eigen analyse van wat betekenisvolle literatuur levert. Volgens Hermans moet de schrijver zich bezighouden met de vreemdheden om ons heen, deze gefascineerd analyseren en zich daar zonder met een ander rekening te houden in verdiepen. Dat leidt tot de enige waardevolle literatuur. Maar ook tot een onbegrijpend en onverschillig publiek, en tot een eenzame schrijver.

Dat is een uitstekende zelfanalyse van de schrijver die haast systematisch iedereen van zich af duwde en genadeloos de zelfgenoegzaamheid in het werk van anderen exposeerde.

Otterspeer beschrijft dit allemaal uitvoerig. Misschien wel té uitvoerig.

Straw Dogs by John Gray

Straw Dogs is John Gray’s assault on humanism. Gray, a British philosopher, doesn’t do optimism. He challenges the belief in human progress and our supposed uniqueness in nature.

The title comes from an ancient Chinese ritual: straw dogs were treated as sacred during ceremonies, then unceremoniously discarded afterward. For Gray, humanity itself is such a straw dog. Temporarily elevated by our own narratives, but ultimately disposable in nature’s indifferent scheme.

Straw Dogs by John Gray

Against Humanism: The Religion of Progress

Humanism, Gray argues, is a post-Christian religion masquerading as secular rationality. The assumption that humans can improve the world through reason and moral action is, in his view, dangerous folly inherited from Christianity’s teleological worldview.

Where Christianity promised salvation through Christ, humanism promises salvation through science, technology, and moral progress.

But Gray sees no evidence for this optimism. Humans became the dominant species not just through evolutionary luck. Climate change may be the mechanism through which the planet strikes back. Like other animals under stress, humans respond to environmental pressure with reduced reproduction, increased infections, and war. Not with enlightened cooperation but with the exact brutal mechanisms that govern all of nature.

Human (Non-)Exceptionalism

Gray’s most provocative claim: human consciousness does not make us special.

He draws on Schopenhauer’s dismissal of Kant’s rational individual. Humans are not autonomous conscious agents but, like all animals, embodiments of a universal Will. Our self-awareness is neither unique nor elevating.

This connects to Douglas Hofstadter’s “strange loop” theory in Gödel, Escher, Bach. Consciousness emerges from lower-level neural activity, like intelligence emerges from an ant colony.

Where Hofstadter finds beauty in this emergent complexity, Gray sees only further evidence that our consciousness is nothing special. Just another natural phenomenon. Nothing that elevates us above other animals or grants us cosmic significance.

Free will? A trick of the mind. A post-hoc rationalization we use to justify our actions. We tell ourselves stories about our choices, but these narratives are illusions.

Unconsciousness is just as powerful as consciousness, which is why meditation and similar practices aim to quiet the chattering mind. Gray doesn’t criticize these practices. He frames them as a correct understanding of the human condition and a solution to the problem of the burdensome conscious self.

Technology: Master or Plaything?

We cannot control technology, Gray insists. Humankind will misuse it despite our benign intentions. Science cannot bring reason to an irrational world. This contrasts with our current techno-optimism.

Gray’s vision of humans being replaced by their technical creations parallels Yuval Noah Harari’s warnings about AI and biotechnology. But Harari’s view is humanistic, concerned with preserving Homo sapiens as we know them. For Gray, human obsolescence is simply another turn in nature’s wheel. His question, “Would these machine replacements be more destructive than humans? Would it be worse?” betrays his anti-humanist stance. There is no cosmic scorecard. No inherent value in human survival.

In the future Gray envisions, digital technology will create a new wilderness, incomprehensible to humans in its entirety, extending the real world. Machines will have souls, spirits. Animism will extend to technology.

This is not science fiction dystopia but natural evolution. Consciousness was never exclusively human, so why shouldn’t it manifest in our mechanical offspring?

Language, Media, and the Manufactured Self

We use language to look back and forward, to create stories about ourselves. Christianity and humanism both destroy tragedy as a concept because they insist that there is always a better life possible. Either in this world through progress or in an afterlife.

But tragedy requires accepting that some suffering is meaningless, some losses irredeemable.

Gray observes that consciousness emerged as a side effect of language. Today, it has become a byproduct of the media. This connects directly to Neil Postman’s argument in Amusing Ourselves to Death about how media shapes consciousness.

Postman warned in his book that our obsession with entertainment and visual media would create what Huxley feared: a trivial culture “preoccupied with some equivalent of the feelies, the orgy porgy, and the centrifugal bumblepuppy.”

Gray’s observation that consciousness itself has become a media byproduct represents the ultimate fulfillment of Postman’s prophecy. We no longer consume media; media constitutes our inner lives. The self is manufactured, edited, and curated. A performance staged for an audience of ourselves and others, mediated through screens and feeds.

This connects to Marshall McLuhan’s famous dictum: “the medium is the message.” The technology itself, not its content, shapes consciousness and social organization. As Oliver Burkeman argues in Four Thousand Weeks, we’ve become so addicted to our devices and information streams that we’ve lost touch with our finite existence.

Gray would agree. Our media-saturated consciousness is just another distraction from the fundamental fact that we’re animals, not special beings with privileged access to truth or meaning.

Morality as Accident

Gray follows Freud in arguing that a sense of justice depends on childhood accidents. Being good is a result of good luck, not moral choice.

Moral intentions have a short history. Equality, the current moral orthodoxy, may well be succeeded by another framework. And so will our concepts of justice.

This relativism extends to the good life itself. Personal autonomy is an imagination. The most essential things in our lives are unchosen. We must improvise. The good life has no principles, no purpose. It simply is. What needs to be done is individual, not bound by universal morality. It comes naturally—or it doesn’t.

Provocatively, Gray notes that pleasure is most intense when mixed with sensations of immorality. (Like humor is best when it has a vile edge.) The good life flourishes not through following moral truths but despite, or because of, immorality.

This isn’t nihilism so much as naturalism. Animals don’t consult ethical frameworks, yet they live and flourish.

Economic Realities and the Obsolescence of the Masses

Industrialization created the working class and will make it obsolete. Gray predicted this before Piketty and Sandel analyzed how meritocracy creates a new aristocracy.

Sandel’s The Tyranny of Merit nails it: our meritocratic system humiliates losers while making winners insufferable. Piketty and Sandel want progressive taxation, greater equality, and what Sandel calls “contributive justice”. Ensuring everyone can contribute to the common good and receive recognition.

Gray would call this a more humanist delusion. The very belief that we can engineer a more just society through policy reform is the folly he attacks. Moral intentions have a short history. Today’s orthodoxy of equality will be succeeded by another. Justice itself is contingent, not absolute.

Economic life is geared toward satisfaction, manufacturing increasingly exotic needs, goods, and experiences. Drugs, sex, violence: antidotes to boredom. This is consumer capitalism’s truth, stripped of pretense. We’re not building toward anything. We’re distracting ourselves from the void.

Gray wrote during a period when wars were increasingly seen as non-state-driven: Al Qaeda, terrorism. We know better now. Russia operates as a mafia-based anarcho-capitalist state, spreading its model across the Western world. The US, Hungary, elsewhere. (Putin’s kleptocracy as export model—what a time to be alive.)

Future wars will be wars of security, not ideology. War has become a game, an entertainment for consumers in rich countries. Real war remains a habit of the poor, a violent chase for the dream of freedom.

Religion, Atheism, and the Death of God

Atheism, Gray argues, is part of Christianity. In polytheism, it never existed.

Christianity was the first religion to claim exclusive truth: one God, one path to salvation. When Europeans stopped believing in God, they didn’t abandon this structure. They simply replaced God with other absolutes: progress, reason, science, humanity.

Technical immortalists believe technology can make humans immortal. (Really, these Silicon Valley types are just monks in hoodies.) They’re engaged not in a scientific project but in a religious one, attempting to free us from fate and mortality.

Suffering, savior, deliverance: constructs designed to attract and retain believers in faiths, including Christianity and humanism. In humanism, miracle, mystery, and authority are embodied by science and technology.

But this is, as the Dutch say, a hersenschim—a phantom, an illusion.

The advance of our knowledge deludes us into thinking we’re different from animals. We’re not.

Gray’s Consolation: The Art of Contemplation

After this relentless demolition, Gray offers an unexpected consolation, a way to deal with the horrific facts we mortal humans face.

Action to create progress is illusory. Contemplation is underrated. Progress implies a destination. Play has no point. We labor like Sisyphus, pushing the boulder up the hill, watching it roll back down.

But can we make labor more playful? Can we approach technology and science not as means of mastering the world but as forms of play? No mastering, no progress. Just play.

Spiritual life, in Gray’s conception, is a release from the search for meaning. The perfection of humankind is a dreary purpose. The idea of progress is like searching for immortality, a denial of what we are.

Contemplation means surrendering to the never-returning moments, turning away from yearnings, and focusing on mortal, transient things. Groundless facts, things that simply are, without justification or purpose, are the proper objects of contemplation.

The aim of life: to see.

Not to improve. Not to progress. Not to perfect. Just to see. Clearly. Without humanistic hope blurring the view.

Conclusion: Debunking as Philosophy

Gray’s Straw Dogs is philosophy as demolition. Not comfort, not guidance. Just stripping away delusions.

Harari warns of AI doom. Piketty and Sandel champion equality. Postman’s media warnings were vindicated and ignored. We still believe in progress, in human perfectibility.

Gray’s voice? Either necessary corrective or intolerable provocation.

Probably both.

Connections

Without a preconceived plan, I have written about Neil Postman’s media critique, about Burkeman’s meditation on mortality in Four Thousand Weeks, about McLuhan’s “the medium is the message.” Gray’s pessimism dialogues with all of them. Also with Hofstadter on consciousness, with Piketty and Sandel on meritocracy, with Harari on technology’s future.

Gray rejects control and mastery, like Taleb in Antifragile. Taleb’s distinction between the fragile (technology, complex systems) and the antifragile (natural processes, ancient wisdom) parallels Gray’s preference for contemplation over action. Both recognize that human attempts to engineer perfect systems inevitably backfire.

Burkeman’s meditation on our four thousand weeks echoes Gray’s call to surrender to finitude. Where humanists seek immortality through progress or technology, both Burkeman and Gray counsel acceptance of mortality as the path to authentic living. The “paradox of limitation” Burkeman describes (that embracing our constraints makes life more meaningful) is fundamentally Gray’s position: stop trying to transcend your animal nature and simply live within it.