Een catastroferoman, Een Hologram Voor De Koning van Dave Eggers. Alleen de catastrofe doet zich maar niet voor.
Qua setting doet de roman denken aan De Man zonder Ziekte van Arnon Grunberg: het Midden-Oosten. En om deze vergelijking dan maar direct af te maken: de roman van Grunberg is veel beter (één van zijn beste boeken).
Een man die de draad in het leven is kwijtgeraakt wordt als consultant naar Saoedi-Arabië gestuurd om een gloednieuw systeem met holografische conference calls voor de koning van dat land te presenteren. De man heeft een negatief zelfbeeld, kan geen keuzes maken, stelt uit, twijfelt. Is melancholiek. Is mentaal en fysiek impotent.
Even was hij ervan overtuigd dat dit bij hem paste. Dat hij dit waard was.
Hij miste haar. Wéér een vrouw in zijn leven die dood was.
Zijn eigen leven is stuurloos, en nu bevindt hij zich in een stad waar het leven al even zinloos is.
Er stond een stevige woestijnwind en het zand wolkte als mist over de weg. Toch gingen twee mannen door met vegen. Yousef wees. Hij lachte.
‘Kijk, daar gaat het geld naartoe. Zand vegen in de woestijn.’
…
De hele stad bestond tot nu toe uit drie gebouwen.
Hij twijfelt aan zijn opdracht, en aan zijn leven. De zin van het bestaan.
Er moest toch een reden voor Alans aanwezigheid zijn. In die tent honderdvijftig kilometer van Jedda, ja, maar ook überhaupt op aarde. De zin daarvan was niet altijd even duidelijk. Vaak moest hij daar nogal naar graven.
Het gaat maar door. De man maakt een rommeltje van het project. Laat zich van het een in het ander rommelen. Neemt geen standpunt in, heeft geen eigenwaarde, twijfelt aan alles.
Yousef keek Alan aan alsof wat hij net gezegd had verstandig en waar was. Alsof Alan iemand was die daadwerkelijk wijsheid had verworven in al zijn jaren hier op aarde. Alan wist niet zeker of wat hij had wijsheid was. Wat hij had, was het gevoel dat maar weinig dingen er echt toe deden.
Hij slaagt er moeiteloos in zijn waardeloosheid over te brengen op de anderen in zijn team, en hen ook aan hem te doen twijfelen. Meer nog bijna dan hij zelf al twijfelt.
Alan legde uit dat hij naar het ziekenhuis was geweest. Hij liet hun het verband zien en besprak de prognose, en zij leken net zo hoopvol als hij dat er een medische verklaring moest zijn voor zijn klachten. ‘Dus je denkt dat je weer op zult knappen nadat ze het hebben weggehaald?’ vroeg Cayley. Er viel een ongemakkelijke stilte.
Ze dachten dat hij een nul was, een irrelevant persoon. Wisten ze dat hij met krokodillen had gezwommen in de Rio Negro? Dat hij op een morgen bijna aan stukken was gescheurd, en dat zijn onophoudelijk wrede ex-vrouw toen als enige, en voor de enige keer, voor hem was opgekomen?
Het is vreselijk. Er gebeurt niets. In het project niet, in de roman niet. Eggers blijft het thema herhalen tot je er mal van wordt. Het gaat maar door.
Het probleem was dat hij niemand wilde beledigen. En omdat hij niemand wilde beledigen, zei hij te vaak ja tegen dit soort uitnodigingen.
…
‘Waarom ben je dan komen eten?’ vroeg ze.
‘Omdat ik je aardig vind. Omdat we hier aan het einde van de wereld zitten.’
‘Omdat je eenzaam bent.’
‘Ook dat.’
‘Volgens mij ben je compleet leeg.’
‘Dat heb ik je zelf verteld.’
‘Misschien niet leeg. Eerder verslagen.’…
Hij vroeg zich af of hij opgewonden zou raken. Even dacht hij van wel, maar het gevoel ebde weer weg.
Het begint op de lachspieren te werken op een gegeven moment. Zeker nu ik dit allemaal achter elkaar zet.
Sinds zijn vertrek had hij zich een dag en een nacht afgevraagd: ‘Wat heb ik gedaan?’ Het antwoord was: niets. Hij had niets gedaan. Maar dat bood weinig soelaas.
Hij neemt zich af en toe voor zijn leven te beteren, later, altijd maar later. En ook dat stelt hij uit.
Als hij het hier levend en ongeschonden van afbracht, zou hij zijn leven beteren, nam hij zich voor. Hij moest sterker worden. Zijn moeder had geprobeerd om hem sterker te maken, hem te inspireren. Dan las ze passages voor uit het dagboek van een of ander ver familielid, een vrouw die in de bossen woonde van wat nu West-Massachusetts was. Die was er getuige van geweest dat haar man en twee van haar kinderen door de indianen werden vermoord, en zelf werd ze ontvoerd.
Hij ontmoet een vrouw. Heeft een soort relatie met haar. Maar ook hier overheerst zijn impotentie.
‘Wat zouden onze kinderen hiervan vinden?’ vroeg hij.
‘Waarvan? Van jou en mij? Omdat we een of andere heftige cultuurkloof zouden vertegenwoordigen?’
‘Zoiets.’
‘Kom op. Wij worden gescheiden door een flinterdun laagje.’
‘Dat is precies hoe ik erover denk.’
Hij is een weekdier. Zelfs als alles mislukt lijkt, kan hij nog niet tot een beslissing komen en zijn leven weer op de rails te krijgen.
Hij werd tenslotte niet weggestuurd en hij kon nog niet naar huis, niet met lege handen. Dus bleef hij. Hij moest wel. Wie zou hier anders zijn als de koning terugkwam?
Ik geloof niet dat ik hoef toe te voegen dat ik me bij het lezen van dit boek niet zo erg heb vermaakt, maar heb het nu dan toch gedaan.
Lees liever: Arnon Grunberg – De Man Zonder Ziekte.